'Inmiddels verschijnt Marken aan de horizon, of beter gezegd de daken van de huizen en de toren van de kerk, want de bodem is nog geheel onzichtbaar. Op de hoogste plaatsen onderscheiden wij weldra de vriendelijke buurtschappen en daarna het gehele eiland, dat lijkt op een onmetelijk groen vlot, verdwaald op de grijze zee.'
(Henry Havard, Pittoreske reis langs de dode steden van de Zuiderzee (Amsterdam 2012. Oorspronkelijk: La Hollande pittoresque, voyage aux villes mortes du Zuiderzée, Parijs 1874.)
(Henry Havard, Pittoreske reis langs de dode steden van de Zuiderzee (Amsterdam 2012. Oorspronkelijk: La Hollande pittoresque, voyage aux villes mortes du Zuiderzée, Parijs 1874.)
Donderdag 29 maart 2018
Start en finish liggen vandaag in twee oude stadjes die groot zijn geworden van de handel over zee: Edam en Monnickendam.
Tussendoor bezoek ik Volendam en Marken, waar het leven in het teken stond van visvangst met alle tradities die daarbij hoorden.
Tussendoor bezoek ik Volendam en Marken, waar het leven in het teken stond van visvangst met alle tradities die daarbij hoorden.
Edam is ontstaan langs een dam in het riviertje de IJe of E die in de Zuiderzee uitmondde. Bij die dam, die een eindje landinwaarts lag, werd tol geheven op de goederen die hier vanuit alle windstreken aankwamen en werden overgeladen. Daarnaast was Edam bekend door de scheepsbouw en de kaashandel.
Vanaf het busstation zwerf ik een uurtje door het leuke plaatsje. De verstilde grachtjes, de klinkerstraatjes met klapbruggen die daaroverheen leiden, de oude koopmanshuizen langs de kaden, de theekoepeltjes in de achtertuinen, de Kaaswaag en de oude pakhuizen, de scheepswerf midden in het stadje, de Speeltoren met het klingelende carillon, alles straalt een aangename combinatie uit van voorname rust en gezellige bedrijvigheid. Aan de rand van het oude stadje staat de Grote Kerk, een enorm bouwwerk dat met moeite op één foto past. Door een zijdeur verdwijnen steeds mensen naar binnen, koorleden die morgen (op Goede Vrijdag) de Matthäus-Passion zullen uitvoeren, ik kan helaas niet mee naar binnen. |
|
Gaandeweg nader ik de sluizen aan het eind van het Oorgat, daarachter ligt de jachthaven en dan bereik ik het Markermeer.
Gesmolten is het ijs dat hier vorige maand nog lag. Futen op het water baltsen nu volop. Het voorjaar is begonnen.
Gesmolten is het ijs dat hier vorige maand nog lag. Futen op het water baltsen nu volop. Het voorjaar is begonnen.
Over het smalle voetpad op de Zeedijk loop ik richting Volendam. Beide oude plaatsjes zijn door middel van nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen met elkaar verbonden. Het uitzicht links is mooier: voortdrijvende wolken boven kabbelend zoet water.
Eeuwenlang was dit een woeste zoute zee. Honderd jaar geleden, in 1918, besloot men de Zuiderzee af te sluiten. Nederland was de vele overstromingen beu. Een afsluitdijk moest een einde maken aan al die wateroverlast. Keerzijde was, dat hiermee ook een einde zou komen aan de de ooit zo bloeiende Zuiderzeevisserij. Haringen en ansjovissen zouden op hun jaarlijkse reis naar de paaigronden in de zoute Zuiderzee hun neus stoten tegen de dijk. En dus moesten vissers op zoek gaan naar ander werk. Maar niet alleen vissers: er waren vele ambachten ontstaan rondom de visserij: scheepsbouwers, zeilmakers, touwslagers, mandenmakers, smeden, visrokers, allemaal moesten ze zich laten omscholen. Er kwam wel een Zuiderzeewet die zou moeten voorzien in schadeloosstelling, maar dat bleek geen vetpot. Langzaam maar zeker zou de kenmerkende Zuiderzeecultuur verdwijnen.
In 1915 schreef Jac. P. Thijsse nog: 'Volendam, dat nu al wel over de heele wereld vermaard is, sinds tal van schilders van wijd en zijd met meer of minder talent de schuitjes en de zee, de visschers, hun vrouwen, kinderen, huisjes, hekjes hebben afgeschilderd. Nu, de buurt is ook heel mooi, vooral wanneer je Monnikendam en Edam er bij rekent en de Volendammers zijn gezellige menschen, die al die bekijkerij door Amerikanen en Engelschen nog al goed en geduldig verdragen en evengoed uit visschen gaan.'
In 1915 schreef Jac. P. Thijsse nog: 'Volendam, dat nu al wel over de heele wereld vermaard is, sinds tal van schilders van wijd en zijd met meer of minder talent de schuitjes en de zee, de visschers, hun vrouwen, kinderen, huisjes, hekjes hebben afgeschilderd. Nu, de buurt is ook heel mooi, vooral wanneer je Monnikendam en Edam er bij rekent en de Volendammers zijn gezellige menschen, die al die bekijkerij door Amerikanen en Engelschen nog al goed en geduldig verdragen en evengoed uit visschen gaan.'
Veel huizen in Volendam hebben uitzicht over het water, zoals het een oud vissersdorp betaamt. Maar kun je het nu nog zo noemen? Na de bouw van de Afsluitdijk schakelden een aantal Volendamse vissers over op het vangen van paling en snoekbaars, wat in eerste instantie nog wel loonde. Maar de palingstand is de afgelopen decennia steeds verder afgenomen.
Vissers zijn er inmiddels nauwelijks meer in Volendam. Er ligt nog een enkele kotter of botter in de haven, nergens hangen meer netten te drogen. Klederdracht is alleen nog te zien in de fotostudio's waar je je gestoken in die dracht kunt laten fotograferen. Behalve de mooie huisjes is er weinig authentieks meer te vinden. En toch weten Volendammers op de een of andere manier hun 'verhaal' te verkopen, want de toeristen blijven gewoon komen. Soms nog uit Amerika en Engeland, maar meestal uit de Oost-Aziatische landen. |
|
Wanneer ik Volendam nader, zie ik vanuit de verte dat het zwart ziet van de toeristen langs de Dijk. Op een grote parkeerplaats achter de Dijk zijn de touringcars in het gelid opgesteld in afwachting van de hordes buitenlandse toeristen die ze zojuist hebben uitgespuwd en die een uurtje Volendam mogen 'doen'. De Dijk langs het water is een kermisachtige aaneenschakeling van eettentjes en souvenirwinkeltjes. Ik eet een bakje kibbeling en vlucht aan boord van de Volendam-Marken Express. We varen langs de oude houten visafslag op palen met de tekst: 'Met verse aal voor groot en klein, is elke maaltijd een festijn.' (Het rijmt, het metrum klopt, maar toch ...) Niet meer omkijken nu: de Gouwzee op; op naar Marken!
In de Zuiderzee lagen vier bewoonde eilanden. Drie daarvan werden na inpolderingen 'opgeslokt' door het vasteland, Wieringen in de kop van Noord-Holland door de Wieringermeerpolder; Urk en Schokland door de Noordoostpolder. Marken bleef als enige een eiland. Nou ja, officieel werd het een schiereiland, toen het in 1957 door een dijk met het vasteland verbonden werd.
Henry Havard, een Franse cultuurhistoricus, voer in de zomer van 1873 met een tjalk over de Zuiderzee. Van zijn bezoekjes aan de Zuiderzeestadjes schreef hij een mooi reisverslag: La Hollande pittoresque, voyage aux villes mortes du Zuiderzée, dat in 2012 in het Nederlands is vertaald. In de periode dat Havard de Zuiderzee bezeilde, was toerisme nog niet uitgevonden; de stadjes leidden een zieltogend bestaan, vandaar de door hem bedachte naam 'dode steden'. Het 'onmetelijke groene vlot, verdwaald op de grijze zee' (zoals hij Marken - gezien vanaf de zee - beschrijft; zie citaat bovenaan dit verslag) is sindsdien iets meer bebouwd geraakt: ik zie vooral huizen en weinig groen, maar dat blijkt later slechts schijn te zijn.
Henry Havard, een Franse cultuurhistoricus, voer in de zomer van 1873 met een tjalk over de Zuiderzee. Van zijn bezoekjes aan de Zuiderzeestadjes schreef hij een mooi reisverslag: La Hollande pittoresque, voyage aux villes mortes du Zuiderzée, dat in 2012 in het Nederlands is vertaald. In de periode dat Havard de Zuiderzee bezeilde, was toerisme nog niet uitgevonden; de stadjes leidden een zieltogend bestaan, vandaar de door hem bedachte naam 'dode steden'. Het 'onmetelijke groene vlot, verdwaald op de grijze zee' (zoals hij Marken - gezien vanaf de zee - beschrijft; zie citaat bovenaan dit verslag) is sindsdien iets meer bebouwd geraakt: ik zie vooral huizen en weinig groen, maar dat blijkt later slechts schijn te zijn.
Ook Jacob van Lennep schrijft in zijn reisverslag uit 1823 over z'n tocht naar Marken. In de haven van Monnickendam namen hij en z'n studievriend voor 4 gulden een ‘jachtjen’ ‘… en zeilden met heerlijk weder naar het eiland Marken; een moeras met verscheidene buurtjens en een voornamer dorp. De schippers, door de inwoners naar ons ondervraagd, antwoordden dat ik de koning was, waarop zich mannen en vrouwen om ons heen drongen, vrij bijzonder op hun wijs gekleed: doch alle gezonde, sterke, welgevormde lieden.’ In de korte tijd dat ze op het eiland zijn, heeft Van Lennep al enkele conclusies getrokken: ‘De mannen zijn zeer zindelijk: de vrouwen en huizen minder; de kerk is niet onaartig en de predikant een grijsaart die niet van het eiland af wil omdat hij er veel nuts sticht.’
Op de inwoners maakt Van Lennep in z’n nette pak kennelijk voldoende indruk om het grapje van de schippers geloofwaardig te maken; als hij weer vertrekt hoort hij enkelen tegen elkaar zeggen: ‘Kaik, dat is nou Zen Hooghait’.
Op de inwoners maakt Van Lennep in z’n nette pak kennelijk voldoende indruk om het grapje van de schippers geloofwaardig te maken; als hij weer vertrekt hoort hij enkelen tegen elkaar zeggen: ‘Kaik, dat is nou Zen Hooghait’.
Nadat ik aan wal ben gegaan, loop ik eerst Taverne 'De Oude Visscher' binnen voor een cappuccino. De uitspanning ziet er wel gezellig uit, maar de oude krakkemikkige tafel waaraan ik zit en waarop het kopje balanceert staat op instorten. Vanaf het water zag ik dat verschillende huizen wel een vers laagje verf konden gebruiken en het uithangbord van souvenirwinkel 'Sijtje Boes' mist een paar letters. Dat is het vervelende met dit soort tourist traps: de eigenaars worden gemakzuchtig, de toeristen komen toch wel, waarom zou je de boel netjes bijhouden?
Vanachter het raam heb ik zicht op selfie-schietende Japanners die de houten huizen rond de haven als achtergrond benutten voor hun altijd glimlachende hoofden. Vreemd genoeg blijven ze allemaal hier in de Havenbuurt hangen, want tijdens een zes kilometer lange wandeling over het eiland kom ik er niet één meer tegen. |
|
Marken ligt grotendeels onder zeeniveau en liep dan ook regelmatig onder water. De bewoners bouwden hun huizen op terpen (hier werven genoemd) die niet zo groot waren: de huizen staan dus dicht op elkaar. Dwalend door de wirwar van smalle steegjes in de Kerkbuurt, vraag je je steeds af of je je niet op privéterrein bevindt. Maar 'privé' bestaat nauwelijks op Marken: er zijn bijna geen afgeschermde tuinen en overal hoor je flarden van gesprekken van de bewoners vanuit ramen of geopende bovendeuren.
Al die dicht op elkaar gebouwde houten huizen hebben het nadeel dat de gevolgen desastreus zijn wanneer er brand uitbreekt.
Henry Havard beschrijft dat de inwoners van Marken vroeger drie vijanden hadden: vuur, water en (in de vijftiende eeuw) plunderaars: Friezen en inwoners van Kampen die alles van waarde meenamen en 'als ordelijke mannen staken ze alles in brand wat ze niet konden meevoeren.' 'In de zestiende eeuw bereikten de steden langs de Zuiderzee zo'n grote welstand dat door de begerige en plunderende buren op het kleine eiland werd neergekeken. De betrekkelijke armoede redde het van de vernietigende woede van de mens en sindsdien had Marken alleen nog te vrezen voor water en vuur.' Ik beklim de noordelijke dijk en loop naar de oostpunt van het eiland. Hier staat een prachtige blikvanger in het weidse landschap: het Paard van Marken. Ooit was deze vuurtoren bedoeld om schepen vanaf de Waddenzee naar Amsterdam te leiden. Later werden er bijgebouwen tegenaan gebouwd, wat het geheel z'n karakteristieke vorm gaf: het Paard. |
|
Wandelen is genieten en vogels zijn de kers op de taart. De wandeling rond de oostpunt van Marken voert langs weilanden vol grazende brandganzen.
In de vochtige delen hebben net teruggekeerde grutto's, kieviten en tureluurs het prima naar hun zin. Bomen zijn er nauwelijks op het eiland, daar zijn de vele overstromingen met zout water in vroeger tijden debet aan. Op het Markermeer dobberen kuifeenden, maar ook zeldzamere krooneenden met hun gouden koppen en roze snavels. Ze komen alleen voor op plaatsen waar de waterkwaliteit goed is; hun voedsel bestaat voornamelijk uit kranswieren. Ik passeer knusse kleine buurtschappen, gebouwd op hoger gelegen 'werven', als mini-koninkrijkjes op geïsoleerde heuveltoppen: Moeniswerf, met boerenerven; Rozenwerf, direct gelegen aan de kust; Grotewerf, zeker niet de grootste; Wittewerf, waar in 1916 een heel gezin verdronk nadat hun huis wegzakte; Kets, dat met Havenbuurt en Kerkbuurt het 'centrum' van Marken vormt. |
|
Als ik terugkeer bij de haven, ligt de 'Jan Smit' op het punt van afvaren. Net op tijd spring ik aan boord van een vrijwel leeg schip: twee Volendammers die zich beneden voor de televisie installeren, een dorstige wandelaar op het bovendek en drie bemanningsleden van wie één me een koude cola brengt terwijl Marken achter me verdwijnt, het 'drijvende dromendorp' (zoals Jac.P. Thijsse het noemde).
Aan gene zijde van de Gouwzee komt Volendam weer in beeld. En zo, vanaf het water en onder de lage voorjaarszon, ziet het er fraai uit. Vanwege de drukte wilde ik er vanmiddag zo snel mogelijk weg. Maar het is nu avond en de Dijk is tot rust gekomen. Het Doolhof achter de dijk is zelfs helemaal verlaten. Aan de aankleding van de huizen en tuintjes te zien wonen hier gezellige mensen. Een van hen spreekt me spontaan aan terwijl ik langs slenter. Na drie minuten weet ik van alles over haar geboortedorp, ben ik ingewijd in geneugten en schaduwzijden van het wonen in Volendam en heb ik gehoord dat ik hier eigenlijk een week te vroeg ben, omdat volgend weekend de Pieperrace wordt gehouden, een wedstrijd voor traditionele zeilschepen.
Dat de Dijk verworden is tot een toeristen-boulevard kun je jammer vinden, maar zolang eraan verdiend kan worden vinden Volendammers het best. Verder is het een aardig dorp, waar voetbal en muziek in hoog aanzien staan. The Cats en BZN, Jan Smit en Nick & Simon: de 'Palingsound' is niet aan mij besteed, maar er is een markt voor en daar gaat het om in Volendam. |
|
Ik moet weer verder en loop het dorp uit. Achter me beginnen de klokken te luiden, in het katholieke dorp Volendam houdt men een viering op Witte Donderdag. Terwijl ik stevig doorloop over de dijk, jaagt de laagstaande zon de schaduwen van bomen over de warm-gekleurde weilanden. Het bekende recept: links water (met een paartje middelste zaagbekken), rechts weilanden (met af en toe een boerenbedrijf). Mijn oog valt op een vervallen boerderijtje met een scheefgezakt dak. Eigenlijk is alles op het erf schuin, krom, versleten: het hek, de bomen, het piramidedak boven de bejaarde hooiberg en de pannen op het bouwvallige dak. 'Daar zal toch niemand meer wonen,' denk ik en tegelijk zie ik door de ruitjes een grote flatscreentelevisie waarop het hoofd van Matthijs van Nieuwkerk verkondigt dat de wereld doordraait.
Links ligt Marken als een rafelige streep op de horizon. De opgekomen maan ziet de laatste boot terugvaren naar het vasteland.
Links ligt Marken als een rafelige streep op de horizon. De opgekomen maan ziet de laatste boot terugvaren naar het vasteland.
Op een hoek van de dijk staan een jongen en een meisje wat onbeholpen naast elkaar, de jongen met een leeg plastic tasje in zijn hand, hun auto staat onderaan de dijk geparkeerd. Ik passeer hen, vier bruine ogen kijken me door vier brillenglazen doordringend aan. Ik groet, ze groeten terug, zij het niet van harte, ik voel me teveel in dit samenzijn. Een eind verderop kijk ik om, ze staan daar nog steeds en ik voel hun strakke blik op me gericht. Nog een eind verder zie ik iets drijven op het water en meteen begrijp ik het. Hier dobberen twee kleine zelf gefabriceerde vlotjes met een brandend waxinelichtje. Het was de bedoeling dat ze het open water op waren gedreven, maar de stroming staat verkeerd, bijna raken ze de kant. Eén vlotje haakt achter een pol rietstengels, dobbert toch weer verder. De vlammetjes branden nog. Ik kijk naar het verliefde stel, zij kijken terug, ik steek m'n duim hoog op en wens hen in gedachten een gelukkige relatie toe.
Ik draai me om en loop richting Monnickendam, de torens zijn al zichtbaar. Het begint te schemeren, nog vijf kilometer te gaan.
Ik draai me om en loop richting Monnickendam, de torens zijn al zichtbaar. Het begint te schemeren, nog vijf kilometer te gaan.
~~~~
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
WANDELPAD-HAIKU'S
WANDELPAD-HAIKU'S
Fuut
voorjaar; twee futen schudden beurtelings hun kop - waar is dat ijs nou? (Edam) |
Fitis
levenslustig start zijn lied, maar dan neemt hij een weemoedig besluit (Edam) |
Brandgans
raaigras als biljart ganzen grazen gewillig hun bol buikje vol (Marken) |
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
© Teksten en foto's: 'Landloper' Jacob
|